Reddingsboei

In al die jaren was er niet één schipbreuk, is geen mens over boord geslagen, was niemand in nood. Wel werden drie pleisters geplakt, werd een meisje onwel. Een slokje water bood al soelaas. Een keurige heer gleed uit op het dek. Het was een komische val met weinig kwetsuur. Jij kwam er niet aan te pas.
Drie keer al werd de pont opgeknapt, weer blauw geverfd. De dieselmotor is vervangen net als de laadklep. Geert heeft het groen van je lijf geboend en je weer teruggehangen voor je weet maar nooit.
Voor je weet maar nooit, voor het als en dan, voor dat ene, daarvoor hang je er te hangen. In weer en wind. Bij nacht en ontij bungel je tegen de kleine kajuit. Je hangt daar prominent, bent niet te missen, met je touw, je wit en rood.
Dagelijks klonteren fietsers en voetgangers, luid lachend en met bravoure, om je heen. Bij hevige regen en noodweer duiken ze weg in hun jassen en cape’s. Wat verveeld zie jij het aan. Je weet immers maar nooit.

Vorige
Vorige

Boekenkast

Volgende
Volgende

Kaarslicht