Boekenkast

Hij is oud, een jaar of negentig meen ik. Een kast met boeken siert zijn kamerwand. Ik kijk naar hem en naar zijn boeken. Ze hebben iets van elkaar zonder dat ik precies kan zeggen wat. Het moeten haast zijn ogen zijn die glans krijgen als ze even langs de kleurige ruggen glijden. 
De personages, verhalen en alle woorden, ze zijn verdwenen in een verre mist, maar niet de boeken zelf, ze staan hier zij aan zij als stille getuigen. We kennen elkaar pas een paar maanden, eigenlijk weet ik niet of hij mij herkent, hij doet in ieder geval alsof. Hier zit hij, steevast in zijn bruine pak in een comfortabele stoel met op het hoge rond tafeltje ernaast een opengeslagen boek. Het is op bladzijde tweeënvijftig open blijven liggen, ze zijn wat morsig en geel. Zijn bril met koker, een agenda en vulpen liggen erboven, keurig naast elkaar. Al heb ik hem nooit zien lezen, ik volg zijn blik en lees de titels: Armoede, De stille wereld, In de eerste cirkel, Dwaasheid, Stille kracht, De avonden. Het is door de titels dat een vraag in mij opkomt: ‘Leer ik zijn leven kennen als ik alle titels aaneen zou schrijven tot een verhaal?’ Het zou een lange wonderlijke reeks worden, een duistere lyriek. Misschien zal ik titels moeten herschikken of combineren. Nee, het moet oprecht zijn, in zijn volgorde: linksboven beginnen, boek voor boek, plank voor plank. Of, dat zou ook kunnen, de namen van de schrijvers er tussen.
Ik zou het hem, bij voorkeur op een zachte zomeravond, willen voorlezen. Hier, naast hem zittend en met de deuren open naar de tuin. Bij een goed glas wijn zou ik het lezen, traag en zacht als was het hemelse poëzie.

Vorige
Vorige

Voor rood

Volgende
Volgende

Reddingsboei