Buurvrouw
Naast de asbak plant Greet, twee mokken tussen hen in. ‘Heb je d’r melk in?’
Nico schudt z’n hoofd.
Uit de tas aan haar stoel tovert ze een pakje sigaretten. De rook blaast ze door haar rechter mondhoek uit.
Hij heeft respect voor haar zelfverzekerdheid, voor de goudkleurige oorringen die door haar zwarte krullen schitteren en voor de lange kleurrijke sjaal. Al bij hun eerste kennismaking bij het tuinhek was hem opgevallen dat hier tegenstand weinig sprake kon zijn.
‘Een beetje op stee?’ Ze voorziet zichzelf van een flinke schep suiker.
Hij houdt de hand boven zijn kop. ’Nee, ik moet nog verven’.
‘O ja. Jan, mijn man zaliger, verfde ook alles eerst. Nu zo’n, ’s even kijken, drieëndertig jaar geleden. ’t Is een fijne buurt hoor. Ik ga d’r niet meer vandaan. We doen ’t hier met mekaar, de een helpt de ander. Nooit een onvertogen woord. Nooit! Kijk Wim Bus, Bussie noemen we hem, drie huizen verderop’, haar wijsvinger met donkerrode nagel maakt drie kleine luchtboogjes. ‘Bussie houdt de boel hier in de gaten. Is d’r wat, dan komt ie in actie. Goeie vent!’ Ze neemt twee flinke slokken, nog een trek en drukt hem dan resoluut uit.’ Na Almere zal ‘t hier wennen wezen. ’t Is een dorp. Dorpser dan hier krijg je ’t niet!’ Ze en buigt voorover.
Nico knikt weer en schuift iets naar achteren.
Greet schikt haar haar sjaal, kijkt naar hem op en dan naar buiten. ‘Ik ben gek op m’n tuin. Jan heeft ‘m aangelegd. Gouden handjes had ie!’
‘Buurman’. Ze staat op en schenkt ongevraagd zijn koffie bij.
‘Ik heet Nico, onderbreekt hij haar . Het klinkt harder dan hij bedoelt.
Ze gaat weer zitten, strijkt met haar nagels langs de tafelrand. ’Ik zei gisteren nog tegen Bussie: m’n schutting staat op zijn grond. De palen zijn hartstikke rot. Dat wordt nog een klus voor buurman’.
‘Dat gaan we nog zien, buuf’. Nico schudt zijn hoofd, zucht en staat op. ‘Ik kom d’r wel uit’.