Blauw

De binnenmuur is blauwer dan gedacht, maar mooier dan Koert had kunnen bedenken. Aanvankelijk ging hij voor groen. Bij de verfhandel had hij opeens blauw gewild.
Voldaan doet hij drie stappen terug, schudt een oude krant open en legt de verfroller erop. Zijn handen afvegend langs zijn werkbroek leest hij de kop: ‘Twintig jaar oorlog heeft geen enkel Afghaans probleem opgelost’. Gedachteloos neemt hij een sigaret. Zijn ‘verdomme!’ blijft hangen in de lege kamer. Ze zijn er weer: mannenstemmen, doffe knallen van bermbommen, stof, bergen.
‘Wat heb je? Kerel, je ziet asgrauw’.
Koert schrikt op. Hij had Herman niet eerder opgemerkt. Met de punt van zijn schoen maakt hij cirkels op de betonvloer, zwijgt en vraagt dan: ‘Zou jij journalist kunnen zijn?’
Herman kijkt hem niet begrijpend aan. ‘Ik, journalist? Hoe kom je daar bij? Dat zie je me niet doen, hoop ik. Mijn vader zei altijd: de krant brengt de leugen in het land!’
‘Zei je vader dat? Denk je dat hij gelijk had?’ Koert kijkt schuin naar zijn vriend.
Herman knikt. ‘Conclusies achteraf zijn zo gemakkelijk’. Hij grinnikt. ‘Nee, mij niet gezien. Ze schrijven wat ze moeten schrijven en met gemak een halve waarheid!’.
‘Ik denk dat we de waarheid liever niet weten, beschuldigen daarom liever de journalist of de krant’, Koerts stem klinkt zacht en schor.  Hij loopt naar het raam. Twee mussen kwetteren vrolijk in de Rododendron. ‘Mensen gaan journalisten te lijf omdat ze boodschappers zijn van pijnlijke waarheden’.

’Heftig kleurtje. Jij durft’. Herman bewondert de muur als was het een kunstwerk.
Nu draait Koert zich om. ’Ik had eerst voor groen willen gaan, mos- of legergroen, maar opeens wou ik blauw. Blauw van een nieuw begin, begrijp je?’
‘Zeker, ‘ik zeg toch: jij durft!’.

Vorige
Vorige

Zwart jasje

Volgende
Volgende

Buurvrouw