Mevrouw Timmerman

Het is nacht, de klok in de gang vertelt dat het 4 over twee is. Ze loopt daar zomaar in haar ponnetje in de schaarse verlichte gang. Het lijkt of ze naar iets op weg is, haast heeft.
Zuster Sara kan haar amper inhalen. ‘Mevrouw Timmerman, mevrouw Timmerman’, waar gaat u naar toe?
Ze lijkt het niet te horen, haast zich voort. ‘Maria, Maria, wacht even’, roept Sara. Maar Maria moet voort moet verder. Bethlehem is ver, erg ver en wie weet komen ze te laat. En wat dan…?
Als ze naast elkaar lopen lijkt Maria zich bewust van de rare gang van zaken. Ze kijkt schuldbewust van haar blote voeten naar haar gebloemde pon en dan naar zuster Sara.
Verbouwereerd nemen ze beiden plaats op het bankje in de gang. Maria kijkt onzeker om zich heen.
De jonge zuster lacht de ongemakkelijkheid weg.
’Het is niet grappig hoor’, zegt Maria verontwaardigd. ’Ik dacht er weer aan, ik droomde weer dat Jozef er was. We moesten, in opdracht van de keizer, op weg voor die inschrijving. Door die reis, ik was toen hoog zwanger, ben ik mijn hele leven onrustig en gejaagd gebleven. Altijd! Als ik droom, zuster, dan droom ik telkens van die reis’.
Zuster Sara knikt.
Mevrouw Timmerman vertelt van de kou, van de vermoeidheid, van de bevalling die ze voelde naderen, van de lieve zorgzaamheid van haar man Jozef en van de trouwe ezel die hij van z’n laatste centen voor haar had gekocht.
‘Alles, werkelijk alles was vol, ieder bed, iedere herberg.’, vervolgt Maria. ‘Het had maar een haartje gescheeld of ik was bevallen onder de sterrenhemel. Gelukkig troffen we een aardige herbergier. Hij had een stal dichtbij. Daar waren een paar dieren, een os en een ezel, als ik me goed herinner. In ieder geval was het er lekker warm’.
‘Bent u bevallen in een stal?’, de zuster kijkt haar met grote ogen aan. Het is niet helemaal goed met mevrouw Timmerman, denkt ze.
‘Ach, die bevalling was het punt niet’, zegt Maria. ‘Dat ging redelijk gemakkelijk. Jozef was meer dan een volleerde vroedman’. Ze lacht ontroerd.
‘We legden ons zoontje in een voerbak die stond daar. Ik had natuurlijk wel wat warme doeken bij me, dat snap je’. De ogen van de zuster staan nu op scherp. Wat een verhaal hier op de gang in het schemer van de nacht.‘Weet je waar ik, al die jaren nog vaak aan denken moet?’
Zuster Sara weet het niet. ‘
‘Aan die herders’.
‘Herders?’
‘Ja, herders. Ze stonden daar opeens, midden in de nacht. De dag erna kwamen nog drie belangrijke mannen met luxe geschenken’.
‘Maar Maria, wat fantaseer je toch. Dat kan toch allemaal niet? Kwamen die allemaal in die stal?’
‘Ja, echt waar. Weet je, die herders, ze kwamen zo van het veld. Ruwe bonken waren het. Hun schapen hadden ze achtergelaten. Ze vielen op de knieën voor het wiegje, nou ja, voor de voerbak’.
Zuster Sara slikt een keer en knikt.
‘Die mannen vertelden dat ze een ster zagen, een bijzondere ster. Opeens hadden ze ook een enorm licht in het donker gezien en waren er stemmen geweest, stemmen als van engelen! Ja, zo vertelden ze het. Je kunt het niet begrijpen, maar toen die mannen daar zo op de knieën vielen, ik heb het later vaak tegen Jozef gezegd, toen voelde ik dat dit, dat dat daar in die stal met die mannen, iets van de hemel was’.
‘Iets van God, bedoelt u?’, stamelt Sara.
Maria knikt, kijkt in een verte en gaat verder: ‘Ik zei het tegen Jozef: Dit komt van de hemel! Dit is een kind van God! En het was zo. Geloof me of niet, het was zo! Mijn oudste, hij is er niet meer, maar hij was van God!’ Maria buigt zich voorover, legt haar hand op de onderarm van de zuster en vervolgt ernstig: ‘Vertel dit morgen maar niet tegen je collega’s. Beloof je met dat?’
Sara glimlacht en knikt. ‘Nee, mevrouw Timmerman, ik zal het niet vertellen. Het is ons geheim’.
Maria knijpt nadrukkelijker. ‘Je mag het ze niet vertellen. Weet je’, ze schuift nog dichterbij, ‘ze geloven je niet. Echt niet. Er zijn maar een paar mensen die het kunnen geloven. Jozef zei dat ik er maar over op moest houden, maar dat kan ik niet. In deze tijd van het jaar, ’s nachts als ik naar de sterren kijk, dan komt het weer. Dan ben ik weer op weg naar Bethlehem’.
‘Kom mevrouw Timmerman, ik breng u naar bed. Is dat goed?
‘Ja, dat is goed. Niet vertellen morgen, he? De mensen begrijpen het niet, maar ze moesten eens weten, zuster, ze moesten eens weten’.
‘Ja, mevrouw Timmerman, ze moesten eens weten. Ik laat de deur op een kier. Goed? Welterusten’.
‘Welterusten’.

Vorige
Vorige

Boekenkast

Volgende
Volgende

Cornelis